Waarschijnlijk moet de oorsprong van glas bij de Egyptenaren gezocht worden,waar glas mogelijk voor het eerst gebruikt werd voor sieraden.
Van Egypte verspreidde het verbruik van glas zich naar Griekenland en Rome.
We weten uit opgravingen dat de Romeinen de eerste waren die glas in een raam gebruikten door stukken in de opening van metselwerk te plaatsen.
Het ambacht ontwikkelde zich en glas werd doorzichtig in plaats van doorschijnend.
Van de glasmakers, waar de techniek van het maken van gekleurd glas inmiddels was ontwikkeld tot een hoog-gespecialiseerde industrie, werden vele die in Lotharingen gevestigd waren, in 1633 door oorlog verwoest.
Voor eeuwen lagen de geheimen van het gekleurd glas maken onder de puinhopen begraven.
Gelukkig zag men in de 19de eeuw weer de schoonheid van het glas.
In 1850 werd het recept voor het maken van gekleurd glas opnieuw geformuleerd en liet William Morris de vakkennis herleven door deze 'nieuwe' soort gekleurd glas.
In Amerika was de invloed van Louis Comfort Tiffany enorm.
Hij maakte zich los van de traditie, het aan eenvoegen van glas met loodprofielen,door de techniek van de koperfolie uit te vinden.
Tiffany, de zoon van de beroemde New Yorkse juwelier, experimenteerde ook
met het ontwerpen en fabriceren van glas.
Hij ontwikkelde het opaalglas dat hij gebruikte bij de productie van lampenkappen.
Wat we nu Tiffany noemen is dus stukken glas die gesneden, geslepen, met koperfolie beplakt en aan elkaar gesoldeerd worden, zodat we daar een lampenkap, sfeerlichtje enz. van kunnen maken.
Een stukje geschiedenis